Naweeën van de oorlog
Nieuwkomers en teruggekeerden: joodse vluchtelingen na de Shoah
De deportaties tijdens de bezetting slaan diepe wonden in de joodse gemeenschap in België. Bijna de helft van de 65.000 joden die voor de oorlog in het land wonen, komen om in Auschwitz. Ongeveer 1.500 overlevenden worden na de stopzetting van de vijandelijkheden gerepatrieerd. Hoewel de Belgische overheid zo snel mogelijk komaf wil maken met de raciale maatregelen van het naziregime, komt het niet tot een collectieve erkenning van alle Duitse joden als vluchtelingen. De autoriteiten oordelen dat met de val van het nazibewind ook aan de jodenvervolging een einde is gekomen. Het herstel van de Duitse nationaliteit voor joden die tijdens de bezetting waren “gedenationaliseerd” maakt echter dat deze personen te boek staan als onderdanen met een vijandige nationaliteit. Tot een internering van de overlevenden komt het evenwel niet en in april 1945 wordt de vermelding “niet vijandelijk” nadrukkelijk aangebracht op de verblijfspapieren van Duitse joden.
De joodse overlevenden in België krijgen spoedig het gezelschap van nieuwkomers. De hertekening van grenzen en nieuwe regimes in Oost-Europa brengen eind 1945 grote migratiestromen op gang. Het antisemitisch klimaat en de hoop op een beter bestaan doen Hongaarse, Tsjechoslovaakse en vooral Poolse joden naar Duitsland trekken. Tegen eind 1946 tellen de Britse en Amerikaanse bezettingszones er ruim en kwart miljoen vluchtelingen, een migratiegolf die ook doorsijpelt naar België. Niettegenstaande strenge grenscontroles kunnen de Belgische autoriteiten deze inwijking geen halt toeroepen. De migranten kunnen vaak de bescherming inroepen van joodse hulporganisaties en hun uitwijzing is delicaat, gelet op de Amerikaanse steun die zij genieten. De meeste joodse nieuwkomers, die zich in Antwerpen of Brussel vestigen, kunnen omwille van hun fysieke conditie en professionele achtergrond als handelaars niet worden ingeschakeld in de zware industrie of het mijnwezen. Bijgevolg worden de joodse inwijkelingen uit Oost-Europa beschouwd als transitmigranten, wiens verblijf meermaals wordt geregulariseerd in afwachting van hun emigratie. Tot zolang moeten joodse hulporganisaties in hun onderhoud voorzien.
Begin 1947 verstrengt de Belgische houding tegenover de joodse migratiestroom, al gaat het oplopend aantal veroordelingen voor illegaal verblijf niet of nauwelijks gepaard met gedwongen repatriëringen. Zowel buitenlandse als binnenlandse factoren verklaren de verscherping van het beleid. Enerzijds oefenen de Britse autoriteiten druk uit op de Belgische overheid om illegale emigratie van joden naar Palestina te vermijden, anderzijds protesteren middenstandsorganisaties in toenemende mate tegen de in hun ogen oneerlijke concurrentie van joodse ondernemers. In de eerste helft van 1948 brengen internationale ontwikkelingen een oplossing in de vorm van nieuwe uitreismogelijkheden. Op 14 mei 1948 trekken de Britten zich terug uit Palestina en wordt de staat Israël uitgeroepen. In de Verenigde Staten wordt twee maanden later de Displaced Persons Act goedgekeurd, die het startschot betekent voor een grootscheepse emigratie van ontheemde personen uit Europa. Tegelijk wordt elke nieuwe migratiestroom uit Oost-Europa afgewend door de sluiting van het ijzeren gordijn. Op anderhalf jaar tijd verlaten meer dan 5.000 joodse overlevenden België voor een overzeese bestemming. Diegenen die blijven en die al voor mei 1940 in België vertoefden, kunnen in augustus 1949 een permanente verblijfsvergunning bekomen.