Doorheen de Belgische migratiegeschiedenis duikt één constante op. Van begin jaren 1830 tot vandaag maken nieuwkomers het voorwerp uit van vreemdelingendossiers. Op ongeveer 170 jaar tijd vormt de overheid naar schatting 16 kilometer papieren dossiers. Eind 2002 doet het digitale vreemdelingendossier zijn intrede. In beide gevallen gaat het om de administratieve opvolging van een migrant of diens gezin in ons land.
Hoe is deze "archiefmassa" tot stand gekomen? Begin jaren 1830 schrijft de centrale overheid de gemeentebesturen aan en draagt hen op om de aankomst van vreemdelingen onmiddellijk te melden. De Openbare Veiligheid moet dan beslissen of de betrokkenen in het land kunnen blijven. Is dit het geval, dan blijft deze de vreemdeling gedurende zijn of haar verblijf in België nauwlettend in de gaten houden. De verworven inlichtingen worden op centraal niveau verwerkt in een grootschalige dossierreeks. Elk dossier krijgt daarbij een apart identificatienummer. In 1846 raakt de administratieve omkadering van personen op Belgisch grondgebied in een stroomversnelling. Naar aanleiding van de eerste volkstelling besluit de Belgische overheid om elke inwoner van België administratief op te volgen. Bij iedere verhuis moeten alle inwoners, ongeacht hun nationaliteit, zich dus melden bij de gemeentelijke overheid. De maatregel is ongezien in Europa: nergens wordt de menselijke mobiliteit beter geregistreerd dan in België.
De reeks vreemdelingendossiers van de centrale overheid weerspiegelt netjes de groeiende immigratie naar ons land in de loop van de 20ste eeuw: in 1912 wordt dossier nummer 1 miljoen geopend, in juli 1943 is het de beurt aan nummer twee miljoen en midden 1964 overschrijdt de reeks de kaap van drie miljoen nummers. Het migratieverleden van België is dus goed vertegenwoordigd in het federale archiefpatrimonium. De vreemdelingendossiers vormen bovendien het tastbare bewijs dat deze brok geschiedenis niet alleen het verhaal van de migranten zelf is, maar tevens van hun land van bestemming, bij monde van zijn overheidsadministratie. En hoewel een vreemdelingendossier niet mag worden beschouwd als iemands volledige biografie, levert het toch een belangrijke kijk op het verblijf en de leefomgeving van een inwijkeling: diens mobiliteit, burgerlijke stand, beroepsleven, materiële welstand of zelfs politiek engagement komen uitgebreid aan bod. Met zijn miljoenen nummers vormt de dossierreeks zonder meer de belangrijkste en omvangrijkste getuige van de migratiegeschiedenis.
De migranten zijn natuurlijk evenzeer deel van dit verleden, maar hun eigen verhaal is kwetsbaar. In de eerste plaats zijn getuigenissen als bron vaak beperkt tot de personen of hun nakomelingen die in België zijn gebleven. Zeker tot begin jaren 1960 bestaat de overgrote meerderheid van de migranten uit passanten die zelf weinig sporen hebben nagelaten. Voor een overheidsadministratie maakt dit onderscheid weinig uit: de dossierreeks omvat zowel personen die zich definitief vestigen als immigranten die niet "blijven plakken". De migranten als levend bewijs van migratiegeschiedenis zijn bovendien niet eeuwig in ons midden. Zoals elke archivaris zal beamen, is het menselijk lichaam een gegevensdrager die onherroepelijk veroudert en verdwijnt. Tegenover de wankele overlevering van iemands individueel verhaal staat de verzekerde bewaring van het overheidsarchief. Genealogen en historici bevestigen dagelijks waarom de vreemdelingendossiers tot de meest geraadpleegde archiefbestanden van het Algemeen Rijksarchief behoren.